1.3 Persoonsgebonden domeingrenzen
In het Europa van de vierde tot de zesde eeuw wordt de macht toenemend verbonden met grootgrondbezit; de uiteenvallende grote Rijken worden vervangen door netwerken van persoonlijke loyaliteiten van een leenheer met een leenman. Daardoor verzwakt de notie territorium en dus ook het concept politieke grens want er zijn geen homogene territoria meer, wel vooral ‘heerlijke’ (bezits)grenzen van ‘heerlijkheden’: persoonsgebonden domeingrenzen prevaleren, verbonden met de leenheer. De vlottende politieke grens, verbonden aan het bezit door een leenheer, doet een lappendeken van bezittingen ontstaan, met vorsten die macht hebben over personen in een gebied eerder dan over een coherente, homogene regio. De identificatie van inwoners en gebied gebeurden meestal met kleine territoriale eenheden, die in een hiërarchische subordinatie stonden tot grotere eenheden, die dan ook meestal geen ononderbroken grenzen hadden (en waar geen directe identificatie met bestond). De meeste grenzen van de grote Rijken waren dus verbrokkeld en onprecies, met vele randgebieden (genaamd ‘marken’) waar twee politieke eenheden elkaar penetreerden (vaak wouden of neutrale territoria). De grenslegging wordt in dit type grenzen gedicteerd door feodale (vaak militair veroverde) machtsposities, die blijk gaven van de onwil om vaste grenzen te bepalen. Vanaf de 11e-12e eeuw werden die verspreide gebieden (leengoederen, heerlijkheden) echter toenemend gegroepeerd in feodale staten, als gevolg van de bevolkingstoename en de zich steeds meer manifesterende staat. Daardoor werd de voor de westerse middeleeuwen zo kenmerkende persoonsgebonden staat geleidelijk aan vervangen door de territoriale staat: grenslijnen werden steeds belangrijker. Bovendien waren de kerkelijk-administratieve grenzen, die vaak teruggingen op oude interne, lineaire Romeinse grenzen, over heel de periode merkelijk stabiel gebleven. Meer: 1_3_persoonsgebonden_domeingrenzen.pdf (14,8 MB)
Belangrijke publicaties
Marchal (G.P.) (Hrsg.), Grenzen und Raumvorstellungen (11.-20. Jh.). Frontières et conceptions de l’espace (11e-20e siècles), Zürich, 1996.
Overzicht van het onderzoek in Duitsland en Frankrijk inzake de grensconceptie tijdens de middeleeuwen. Het eerste deel behandelt de geografische ruimteconceptie en haar cartografische vertaling tijdens de middeleeuwen; het tweede thema focust op de kerk, die als eerste instelling de ruimte begon op te delen en uit administratieve en juridische overwegingen duidelijke grenzen begon te trekken; in het derde deel poogt men de ruimtelijke ervaring en haar omkadering door grenslijnen in het leven van alledag te vatten. Omdat de heuristische situatie wat betreft de concrete constructie van de grens en de daarbij ontwikkelde criteria, argumenten en procedures, net zoals de ideologische invraagstelling en verdediging, veel beter is voor de Moderne Tijden, wordt vervolgens de algemene thematiek van het boek ook op die periode betrokken; ten slotte worden enkele mentale grenzen uit de middeleeuwen besproken.
Bock (N.), Jostkleigrewe (G.) & Walter (B.) (Hrsg.), Faktum und Konstrukt: politische Grenzziehungen im Mittelalter: Verdichtung, Symbolisierung, Reflexion, Münster, 2011.
Belangrijk voor de nieuwe denkwijze over de grens in de Middeleeuwen.
Karp (H.-J.), Grenzen in Ostmitteleuropa während des Mittelalters, Köln-Wien, 1972.
De auteur volgt de theorie inzake de vorming van de grenslijn uit de grenszoom. Karp concludeert dat dit samenhangt met de geleidelijke vervanging van de persoonsgebonden staat door de territoriale staat.
Recente publicaties
Lisson (J.), Grenzen en de vorming van territoria, in: Zoutleeuw in de Middeleeuwen: van platteland tot stad. Stadsontwikkeling in de Nederlanden, Gent, 2015, pp. 13-16.
Beknopt historisch overzicht van de studies over grenzen en territoria in de middeleeuwen.
Alle publicaties 1_3_persoonsgebonden_domeingrenzen_leeswijzer.pdf (139,3 kB)